Deel 10: Het Plan van de Democratische Economie

Deel 10: Het Plan van de Democratische Economie

Hoe zou een nieuw Plan van de Arbeid eruit kunnen zien? In dit feuilleton is Michiel Zonneveld in gesprek met deskundigen. Deze week: Martijn Visser van de Mr. Hans van Mierlo Stichting, het wetenschappelijk bureau van D66.

Michiel Zonneveld

2 mei 2023

Martijn Visser – ‘Is het uit democratisch oogpunt wel wenselijk dat in die grote bedrijven vooral het belang van aandeelhouders telt?’

Er groeit heel voorzichtig een nieuw idee in Nederland. Of eigenlijk is het een oud idee dat wordt herontdekt. Het wordt af en toe besproken in academische publicaties. Dat idee is dat we niet alleen de politieke democratie dringend moeten versterken, maar ook de economische. Ik hoorde er zelf over in een gesprek met Hans Rodenburg van het wetenschappelijk bureau van GroenLinks. Hij vertelde dat ook zijn collega’s van de PvdA, het CDA, de ChristenUnie en Bij1 er steeds meer interesse voor hadden. Maar als er iemand was met wie ik daarover moest praten, was het Martijn Visser van de Mr. Hans van Mierlo Stichting, het wetenschappelijk bureau van D66.

Ik ontmoet Visser op het D66-kantoor in Den Haag. Door de immense foto’s en het borstbeeld in de gang van Hans van Mierlo voelt het daar alsof de oprichter van de partij permanent over je schouder heen kijkt. Daardoor dringt de eerste vraag zich bij me op. Is D66 niet vooral een partij van de staatkundige vernieuwing? Van de dingen waar Van Mierlo zijn hele leven voor heeft gepleit: de gekozen premier en burgemeester, en het districtenstelsel?

De jonge filosoof en jurist Martijn Visser (29) blijkt zich grondig op deze vraag te hebben voorbereid. Hij is de archieven ingedoken van de vooroorlogse partij waarmee D66 zich het meest verwant voelt: de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB). Economische democratie betekende voor die partij in de eerste plaats dat een overheid namens de gemeenschap moet ingrijpen als het algemeen belang in het geding komt, vertelt hij. En dat daarmee bedrijven dus ondergeschikt zijn aan wat in een politieke democratie wordt besloten. Visser leest voor uit een beginselverklaring die de VDB in 1920 presenteerde. ‘De overheid heeft in het bedrijfsleven een leidende taak te vervullen, regelend in te grijpen en zoo nodig den privaten ondernemingsvorm ter zijde te stellen waar de werking van het vrije bedrijf het algemeen belang schaadt, of een rechtvaardige verdeeling van het arbeidsproduct vordert.’

‘Ik vond het ongelooflijk om dat te lezen’, zegt Visser. ‘Het waren geen socialisten die dat schreven, maar liberalen. En het gaat nog veel verder, want de tekst vervolgt met: “Allen die in het bedrijfsleven werkzaam zijn, behooren belang te hebben bij de uitkomsten van het bedrijf en medezeggenschap in de regeling der arbeidsvoorwaarden en in de organisatie van het bedrijf…” Daarmee pleitten ze dus al voor heel directe vormen van bedrijfsdemocratisering.’ Het is geen eenmalige berisping, verzekert hij mij. Het belang van economische democratie keert telkens weer terug in de geschriften van de VDB en ook in de beginjaren van D66 was het een thema. Hij citeert nog uit het meer dan vijftig jaar oude gezamenlijke regeerprogramma Keerpunt ’72, het programma van D66 en twee andere progressieve partijen (PvdA en GroenLinks-voorloper PPR) waarin onder andere wordt gepleit voor experimenten met ‘zelfbestuur door degenen die in de ondernemingen werken’.

Daarna verdween het onderwerp steeds meer uit de belangstelling. Dat moet vooral begrepen worden door de opkomst van een neoliberaal denken met een – historisch gezien – zeer eenzijdige visie op wat een onderneming is, legt Visser uit. In die visie zijn grof gezegd kapitaal- en aandelenbezitters de eigenaars van een bedrijf, en is het enige doel een optimale winst te behalen. Het vrije spel der maatschappelijke krachten zou zorgen dat we allemaal indirect van die winst profiteren. ‘Waar we nu allemaal mee geconfronteerd worden’, zegt Visser, ‘is dat deze vorm van kapitalisme de belofte dat uiteindelijk het algemeen belang wordt gediend, niet waarmaakt. 'De kritiek daarop hoor je in alle partijen, tot aan de VVD toe. Het zoeken is naar een alternatief.’

De kritiek richt zich nu nog vooral op de onrechtvaardige uitkomsten. ‘Elke keer zijn we weer verontwaardigd als een bedrijf zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van het algemeen belang verzaakt. Maar je zou een fundamentelere vraag moeten stellen’, vindt Visser. 'Is het uit democratisch oogpunt wel wenselijk dat in die grote bedrijven vooral het belang van aandeelhouders telt, terwijl er zoveel andere belanghebbenden zijn? Op allerlei manieren zijn de beslissingen die ondernemingen nemen namelijk bepalend voor onze levens als werkenden, consumenten, omwonenden van de plek waar de bedrijven staan, en als burgers die bijvoorbeeld direct of indirect te maken krijgen met de gevolgen van CO2-uitstoot en vervuiling.’ Die publieke macht vraagt om democratische inspraak en controle – alleen zo krijgen we de maatschappelijke belangen op de balans van het bedrijf.

Aan welke concrete voorstellen denkt hij dan? Visser: ‘Heel interessant is bijvoorbeeld het idee van de Utrechtse hoogleraar economische ethiek Rutger Claassen voor een corporate social audit.’ Het komt erop neer dat je in Nederland een ranglijst maakt van de grote bedrijven die goed of slecht scoren op sociale en ecologische waarden. Bedrijven die onvoldoende kunnen aantonen dat ze hun bijdrage leveren aan de vermindering van de CO2-uitstoot, of die werken met toeleveranciers die werknemers uitbuiten, scoren dan laag. Bedrijven die alles op alles zetten om de CO2-reductie wel te beperken en bijvoorbeeld kunnen garanderen dat in de productieketen geen gebruik wordt gemaakt van kinderarbeid, komen bovenaan te staan. ‘De overheid kan bedrijven boven aan de lijst belonen, met een korting op een belasting of een ander financieel voordeel.’ Andersom betalen bedrijven die onder aan de lijst bungelen juist meer aan de fiscus. ‘Een voorwaarde in dit systeem is dat van bedrijven wordt geëist dat ze absoluut transparant zijn voor wat in de productieketen gebeurt.’

Een verdergaand idee is het instellen van een maatschappelijke raad zoals onder anderen door ondernemer Nicolette Loonen en oud-bankier Herman Mulder is bepleit. ‘Zij stellen voor dat daarin andere belanghebbenden dan de aandeelhouders een stem hebben, zoals werknemers, omwonenden en de leden van natuurorganisaties. Zij kunnen adviseren over strategie, beloningsbeleid en benoemingen van bestuurders en commissarissen. En een nog weer radicaler idee is om belanghebbenden niet alleen adviesrecht maar ook stemrecht te geven, te beginnen bij de werknemers. Zo zou je een bedrijf kunnen inrichten met een ‘tweekamerstelsel’: naast de vergadering van aandeelhouders zou je een vergadering van werknemers hebben, en in beide kamers zou een meerderheid moeten zijn voor belangrijke beslissingen. Dit idee is afkomstig van de Spaanse socioloog Isabelle Ferreras.’

Visser benadrukt dat het een groot misverstand is dat bedrijven het eigendom zijn van de aandeelhouders. Als dat echt zo was, dan konden de aandeelhouders ook persoonlijk aansprakelijk worden gehouden voor een faillissement van een bedrijf en alle maatschappelijke kosten van de CO2-uitstoot en vervuiling. Bedrijven zijn in werkelijkheid zelfstandige rechtspersonen. ‘Hoe een bedrijf als rechtspersoon vorm krijgt, staat in het wetboek. De politiek kan ervoor kiezen de wet te veranderen.’

Leidt zo’n structuur niet tot eindeloos vergaderen en weinig kordate besluiten, vraag ik. ‘Dat is ook altijd het bezwaar dat tegen democratie wordt aangevoerd’, kaatst Visser de bal terug. Bovendien acht hij allerminst bewezen dat bedrijven slechter functioneren als werknemers en anderen medezeggenschap hebben. Bewijs van het tegendeel zijn wat hem betreft de werknemerscoöperaties zoals die in delen van Spanje (het Baskische Mondragón) en Italië bestaan. ‘Economisch doen die het niet slechter. Ze blijken zich heel goed aan te kunnen passen aan crises, en dan veel minder mensen te ontslaan. Ook ecologisch doen ze het beter.’ Bovendien zijn de werknemers in zo’n bedrijf minder vatbaar voor autoritaire ideologieën, stelt Visser. ‘Een bedrijf waarin je kunt meebeslissen is een leerschool voor democratisch burgerschap.’

Hij realiseert zich dat niet alle partijen meteen staan te springen om de door hem genoemde ideeën in te voeren. Het CDA en de VVD verzetten zich al tegen de veel minder vergaande Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen. Toch ziet Visser genoeg mogelijkheden om in elk geval met het CDA ideeën uit te wisselen. Hoopgevend vindt hij dat het CDA coöperatieve organisaties steeds meer lijkt te omarmen. Bij de liberale VVD is een stuk minder animo voor het thema economische democratie, moet Visser vaststellen. Misschien kan hij ze met een citaat uit een lezing die het VDB-Kamerlid Pieter Oud in 1926 voor de afdeling Rotterdam hield toch verleiden. ‘Het bedrijfsleven staat in dienst van het algemeen belang. Wordt dit door den privaten ondernemingsvorm onvoldoende behartigd of belemmert deze ondernemingsvorm een rechtvaardige verdeling, dan trede de overheid op.’

Visser: ‘Dat is dezelfde Pieter Oud die in 1948 de VVD oprichtte.’

Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten

‘Een bedrijf waarin je kunt meebeslissen is een leerschool voor democratisch burgerschap’
Hoe zou een nieuw Plan van de Arbeid eruit kunnen zien? In dit feuilleton is Michiel Zonneveld in gesprek met deskundigen. Deze week: Martijn Visser van de Mr. Hans van Mierlo Stichting, het wetenschappelijk bureau van D66.